Vluchten voor Marokkanen

Appartement schoonfamilie aan de Louis Apolstraat, Amsterdam-Slotervaart, vlak voor de sloop

Mijn schoonmoeder in Amsterdam Nieuw-West vraagt me, zoals vaker, hoe het met de Marokkanen in IJburg is gesteld. Zij heeft met haar gezin jarenlang in Amsterdam-Slotervaart gewoond en van dichtbij de transitie van nette arbeiderswijk naar Hellhole meegemaakt. Jarenlang woonde mijn schoonfamilie aan de Louis Apolstraat, om de hoek van de Hart Nibbrigstraat, waar Mohammed B., de moordenaar van filmmaker Theo van Gogh, met zijn familie leefden, in Blok 26.

‘Die gekke Nederlanders’, zegt ze altijd en deze keer weer. ‘Ze gingen allemaal op de vlucht vanaf het moment dat de eerste Marokkanen er kwamen wonen. Ik zie de dikke Mercedes nog bij ons appartementengebouw, waar naast vader en moeder het ene naar het andere kind uitrolden.’

Ze vertelt van het gebrek aan beschaving en opvoeding van de Marokkaanse kinderen, die de nette gazons en de bomen vernielden. De kinderen plasten in het gemeenschappelijke trappenhuis. Mijn schoonmoeder corrigeerde ze dan en ze vindt dat ik dat in mijn wijk ook moet doen.

De Hollandse winkels verdwenen een voor een en er kwamen islamitische winkels voor in de plaats. Haar Marokkaanse onderbuurman stak voor de verzekeringsgelden op een avond zijn sociale huurhuis in de fik, wat ze net voordat het vuur naar hun huis kon overslaan ontdekte. Hij werd aangehouden en veroordeeld. Het zou haar overigens niets zou verbazen als vanuit Amsterdam-Slotervaart veel Marokkaanse gezinnen naar IJburg zijn verkast.

‘Enige tijd geleden zag ik op klaarlichte dag Marokkaanse jongens van basisschoolleeftijd inbreken bij de bibliotheek,’ vertel ik haar. ‘Ik heb ze gezegd dat ik de politie zou bellen, waarna ik ‘kankerhoer’ naar mijn hoofd geslingerd kreeg.’ Dat is mijn aanpak. In de aanpak van mijn schoonmoeder geloof ik niet. Ik vertel van de dominee van IJburg die ook zo graag met deze bevolkingsgroep wilde verbinden en als dank een mortierbom bij zijn appartement ontving. Ook werd hij met stenen bekogeld en met de dood bedreigd. Dat deze dominee inmiddels is vertrokken naar Monnickendam.

Ze vindt dat ik niet mag vluchten voor Marokkanen, maar dat ik ze juist moet helpen met de integratie. Marokkanen vonden het indertijd jammer dat ze uit Amsterdam-Slotervaart vertrok, vertelt ze dan. Behalve het buurmeisje dat haar hoofddoek had afgelegd en voor haar vader was gevlucht, die haar mishandelde en wilde uithuwelijken. Mijn schoonmoeder had haar gezegd dat een hoofddoek mooier was dan haar eigen weelderige bos zwarte haar. Toen ze haar een keer tegenkwam in de tram, werd ze door haar genegeerd.

Ik leg uit dat ik niet zozeer voor de Marokkanen van IJburg vlucht, als wel vanwege de sombere hoge gebouwen van Haveneiland-West en de eeuwige kille wind die het leefklimaat er onaangenaam maakt. Het gebrek aan schoonheid, groen, de verloedering van de openbare ruimte, leefbaarheid.

Ik verlang naar de stad, zegt ik, want ik kan niet aarden in deze Vinexwijk. Hoe vaak ik het haar ook uitleg, de vermeende vlucht voor Marokkanen blijft hangen.

Ik vertel mijn schoonmoeder niet dat Marokkanen mijn naam kennen en ze me wel met eten en blikjes hebben gekogeld; dat ik Marokkaanse groepen uit de weg ga. Een legitieme reden om te vluchten. Dan was ik vast niet aardig genoeg geweest, zal ze zeggen. Een wereld van verschil, onoverbrugbaar.

Geef een reactie